Het Turkse ministerie van buitenlandse zaken beweert vandaag dat de Russische bombardementen op stellingen van rebellenstrijders in Syriê “meer extremisme en radicalisme” in de hand zullen werken.
De Turkse regering – die overigens volgens een rapport van de Amerikaanse senaat, dat eerder deze week werd gepubliceerd, in Syrië regelmatig lege huizen laat bombarderen – neemt daarmee het standpunt over dat de Amerikaanse regering een dag eerder uitsprak.
Het Amerikaans-Turkse standpunt is echter uiterst hypocriet gezien de buitenlandse politiek van de VS van de afgelopen 100 jaar, die er op talrijke momenten, regelmatig zelfs doelbewust, op gericht was om radicale stromingen te versterken om regio’s uit balans te brengen en daarna onder Amerikaanse invloed te brengen.
Uit memoranda van de Defense Intelligence Agency uit 2012 blijkt dat de meerderheid van de Syrische verzetsstrijders – de goeden uitgezonderd – bestaat uit jihadisten, moslimbroeders en al-Qaeda. Dus niet uit “legitieme” rebellen die democratie en een rechtstaat willen.
De strijders van IS, dat in 2014 in Irak werd opgericht uit elementen van al-Qaeda, werden door Amerikaanse veiligheidsdiensten bewapend, getraind en gefinancierd, met name tijdens de burgeroorlog in Libië, maar ook daarvoor. Zij hebben in Irak aanzienlijke voorraden Amerikaanse wapens en munitie veroverd die hen in feite in handen zijn gespeeld.
De Turken spelen het spelletje van de VS dus lustig mee. Strijd voeren, maar niet te snel winnen.
Het is natuurlijk moeilijk voorstelbaar dat een coalitie van Westerse landen van de VS, Groot-Brittanië, Frankrijk, Nederland en Turkije niet in staat zouden zijn om binnen de kortste keren de strijdkrachten van Islamitische Staat te verslaan. Als alleen de VS en Turkije drie weken lang ook maar enigszins serieus zouden proberen om IS aan te pakken, zou er van de beweging niets dan een stofwolk overblijven.
De bedoeling is dus duidelijk om het conflict te laten voortduren. In reactie daarop kunnen dan in alle rust de werkelijke geopolitieke doelstellingen gerealiseerd worden.
Dit beleid van het creëren van problemen en die vervolgens bestrijden wordt in feite al meer dan een eeuw gevoerd door de Amerikaanse regering, of beter gezegd kringen rondom de Amerikaanse regering.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog droeg het Amerikaanse beleid er – hoewel het formeel gericht was op het helpen beëindigen van het conflict – de facto toe bij dat de oorlog langer duurde dan noodzakelijk. De regering Wilson manoeuvreerde zich in een positie van bemiddelaar en gaf op het belangrijkste moment in 1916 niet thuis. De op papier veelbelovende punten van Wilson, die gericht waren op het bevorderen van het zelfbeschikkingsrecht van naties, werkten aan het einde van de oorlog als een Trojaans paard en moedigden separatistische tendensen in Midden-Europa aan die tot op de dag van vandaag voelbaar zijn.
Vanaf het eerste begin in 1917 hebben Amerikaanse bedrijven en banken de communistische staatsgreep in Rusland gesteund. Door een lening van de Federal Reserve aan de bolsjewieken, maar ook door persoonlijke interventie van president Woodrow Wilson, toen Leon Trotsky – die later leiding zou geven aan de militaire kant van de revolutie – door de Canadese autoriteiten werd tegengehouden toen hij op weg was naar Rusland. Wilson oefende druk uit, waardoor Trotsky, die van hem een paspoort had gekregen, alsnog naar Rusland kon gaan om daar de communistische machtsovername te organiseren.
Inmiddels hebben historici vastgesteld dat de opbouw van de industrie van de Sovjet-Unie in de eerste twee vijfjarenplannen (1928-1933 en 1933-1938), grotendeels door Amerikaanse interventie tot stand is gebracht.
Dit is allemaal zeer goed gedocumenteerd. Zo beschreef Sonia Melnokova-Raich in The Journal of the Society for Industrial Archeology in 2010 (vol. 36, no 2, pp 57-80) hoe het meest geavanceerde Amerikaanse architectenbureau van dat moment, de Albert Kahn Associates, aanzet gaven (“jump-started”) tot de industrialisering van de Sovjet-Unie. De Kahn brothers produceerden tractorfabrieken in Stalingrad, Charkov, Tsjeljabinsk en elders die opgezet waren – en later gebruikt werden – om grote aantallen tanks te produceren. Een gedetailleerd overzicht van de Amerikaanse steun aan de opbouw van zo’n beetje elke tak van de sovjet-industrie vindt u in Westers Technology and Soviet Military Development van wijlen professor Economie Antony C. Sutton.
De Sovjet-Unie werd ook op talrijke andere manieren ondersteund, met name door enkele bedrijven uit de financiële sector, zoals u kunt lezen in Wall Street and the Bolshevik Revolution van Sutton. Tegelijkertijd steunden Amerikaanse bedrijven via dochterbedrijven de opkomst van Hitler-Duitsland (Wall Street and the Rise of Hitler). Dat zijn geen samenzweringstheorieën, maar zeer goed gedocumenteerde studies.
Het gevolg daarvan was dat zowel de agressieve Sovjet-Unie van Stalin, als het nationaal-socialistische Duitsland, veel sterker werden dan zij zonder Amerikaanse steun geworden zouden zijn. En dat zij, toen zij gezamenlijk door middel van het Molotov-Ribbentrop pact van 23 augustus 1939 in feite de Tweede Wereldoorlog ontketenden, Europa in een oorlog stortten die veel langer en bloediger en grootschaliger was dan zonder die steun het geval zou zijn geweest.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ziet men opnieuw hoe krachten van achter de Amerikaanse regering het conflict doelbewust oprekten. Ten eerste door generaal George Patton te verhinderen om in 1944 Berlijn in te nemen en de oorlog zo een jaar eerder te beslissen. Maar ook natuurlijk door de weigering om de hoofdmacht van de invasie via Italië te laten oprukken naar Centraal-Europa en in plaats daarvan te kiezen voor een invasie in Normandië, waardoor de oorlog langer duurde en niet Patton, maar de Russische maarschalk Zjoekov uiteindelijk Berlijn zou veroveren.
Daarmee werd de deling van Duitsland, die vanuit diezelfde kringen reeds vanaf het einde van de 19e eeuw gewenst was, alsnog met Amerikaanse hulp gerealiseerd.
Tenslotte door de eis van “onvoorwaardelijke overgave” van Duitsland van de Amerikaanse regering in januari 1943, waardoor Duitsland veel langer doorvocht dan het gedaan zouden hebben als er uitzicht was geweest op vredesonderhandelingen. Zelfs de officieren die Hitler graag hadden willen offeren – en die waren er zeker – vochten nu door omdat ze wel een Duitsland zonder Hitler wilde, maar geen Duitsland dat tot kolonie of protectoraat zou worden.
De Amerikaanse buitenlandse politiek heeft ook na de Tweede Wereldoorlog deze dubbele politiek doorgezet. Een enkel voorbeeld is de Iraaks-Iraanse oorlog van 1980 tot 1988 toen het officieel het seculiere Irak steunde, maar tegelijkertijd clandestien via een andere branche van de buitenlandse politiek Iran steunde, zodat de oorlog veel langer en destructiever werd dan zonder die steun het geval geweest was.
Een en ander maakt deel uit van een klassieke strategie van verdeel en heers.
Buitengewoon leerzaam in dit opzicht is onderstaand interview van Sutton:
In dat licht is het dus helemaal niet vreemd dat de Amerikaanse inmenging in Irak, Afghanistan, Libië en Syrië niet geleid heeft tot stabiliteit, maar tot duurzame chaos en radicalisering. Dat ligt in het verlengde van de dialectische strategie die de Amerikanen hanteren.
Het is een op zich geniaal strategie die het mogelijk maakt dat zeer sterke, maar geografisch perifere en afgelegen mogendheden als Groot-Brittannië en de VS toch nog aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen in de de rest van de wereld.
De VS liggen een halve aardbol verwijderd van Azië, maar hebben toch invloed in Japan, Pakistan en Afghanistan en patrouilleren momenteel tot grote ergernis van de Chinese regering met de US Pacific Fleet in de Zuid-Chinese Zee. Natuurlijk is er altijd een voorwendsel, soms zelfs een legitieme reden, maar het gaat erom in te zien dat de VS, ook al is het een prachtig land met een uniek politiek en economisch stelsel, wel degelijk ook een politiek hebben om op lange termijn zo veel mogelijk in vloed uit te oefenen in werelddelen waar ze geografisch gezien niets te zoeken hebben.
In die zin zien ze zich, en zijn ze, de opvolgers van het Britse wereldrijk dat in 1910 een kwart van het aardoppervlak bestuurde en de helft dan de wereldzeeën beheerste.
De steun van de VS aan de Sovjet-Unie is na de Tweede Wereldoorlog achter de schermen gewoon doorgegaan. In de jaren ’60 en ’70 ontvingen de failliete communistische regimes van Oost-Europa miljarden leningen van Westerse centrale banken en particuliere financiële instellingen. Dergelijke steun aan de formele vijand in de Koude Oorlog heeft de Russische dissident Vladimir Boekovsky ertoe gebracht te verklaren dat de Sovjet-Unie zonder steun van het westen 10 jaar eerder zou zijn ingestort.
Tot slot de verklaring van professor Sutton, waarom hij denkt dat bepaalde Westerse banken en grote bedrijven vanaf het begin communistische regimes hebben gesteund:
Interviewer: “Why would an American capitalist, an American financeer, help to aid bolshevism?
Sutton: “The only answer – and this puzzled me for years, because we understand to be in opposition – the only answer I could come to is one of captive markets. The United States did not want another United States. And of course, if you look at the world map, Russia is two to three times larger than the United States. Imagine this as another United States, as a competitor to the United States. What the United States wanted or what Wall Street wanted was a captive market. Socialism is a captive market, because my earlier studies at the Stanford University have brought up the fact that a socialism system cannot innovate. It’s going to import innovation and technology from the West. So I think the aim and thinking behind this was to encourage the development of Marxism, and other types of socialism, because that would give these Wall Street bankers control of a world market, a captive market.