Een soeverein land maakt zelf zijn buitenlands beleid. Daarom is in de grondwet vastgelegd dat alleen burgers van het land functies kunnen bekleden in het openbaar bestuur of zich verkiesbaar mogen stellen. Een Spanjaard mag bijvoorbeeld geen ambtenaar worden voor de Nederlandse overheid. Dat mag pas als hij de Nederlandse nationaliteit verwerft, bijvoorbeeld door een huwelijk met een Nederlandse.
In de particuliere sector geldt dat niet. Een groot bedrijf mag gerust een buitenlandse directeur aantrekken, als die het meest geschikt is om het te leiden.
Als we de totstandkoming van het buitenland beleid van Nederland onder de loep nemem, stuiten we echter al snel op een zorgwekkende anomalie.
Hoe komt ons buitenlandse beleid tot stand?
In Nederland komt het buitenlands beleid inhoudelijk met name tot stand door twee instellingen. Ten eerste natuurlijk het departement van Buitenlandse Zaken dat onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Buitenlandse Zaken en ten tweede het “Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen” Clingendael.
Daar treedt direct een democratisch probleem op. Clingendael is namelijk een particulier instituut en ressorteert niet onder ministeriële verantwoordelijkheid, terwijl het wel gefinancierd wordt door de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het heeft derhalve geen democratische of constitutionele legitimiteit.
Er staat nergens in onze grondwet: “De totstandkoming van het buitenlands beleid van het Koninkrijk de Nederlanden mag worden uitbesteed aan particuliere instellingen.” Er is ook geen nationale wet waarin Clingendael wordt aangewezen.
Het probleem is dus dat Clingendael een particulier instituut is dat niet onder democratische controle valt, maar wel in belangrijke mate het buitenlandse beleid mag vormgeven. Sterker nog, waar de uitvoerders van ons buitenlandse beleid op het departement zitten, heeft Clingendael het meeste invloed op de totstandkoming van de inhoud van het buitenlandbeleid.
Bovendien, en dat is minstens zo belangrijk, speelt het een cruciale rol in de opleiding van onze diplomaten. Dus het geeft hen de kennis en de waarden mee, waarmee ze later de belangen van Nederland in het buitenland moeten verdedigen. Als onze diplomaten bij het departement aankomen, zijn ze in menig geval reeds door Clingendael gevormd.
Kortom, Clingendael is van beide instellingen die zich met buitenlandbeleid bezig houden de meest invloedrijke.
Wie werken er bij Clingendael?
Daarom is het interessant om te kijken wie er nou bij Clingendael daadwerkelijk werkzaam zijn. Want dat zijn de mensen die het buitenlandse beleid schrijven, althans de beleidsopties prepareren waaruit het departement en uiteindelijk de minister later kan kiezen.
Clingendael heeft allerlei personen in dienst die het op zijn website “experts” noemt, die zich met diverse onderdelen van de buitenlandse betrekkigen bezig houden. De laatste keer dat we de website bekeken, waren dat er vijfennegentig. The devil is in the detail, dus laten we de lijst eens aflopen.
Ivan Briscoe. Maar Ivan is een Brit, aan zijn accent te horen. Waarom schrijft een Brit mee aan ons buitenlands beleid, oftewel aan hoe ons land zich moet opstellen ten opzichte van andere landen om de belangen van zijn inwoners optimaal te behartigen? Is een Brit niet veel eerder geneigd om zaken te suggeren die gunstig zijn voor de positie van zijn land in de internationale verhoudingen?
Dat zouden we hem niet kwalijk kunnen nemen. Daarmee is hij alleen maar een goed patriot. Stel, in tegendeel, dat hij juist goede suggesties doet voor een succesvol Nederlands buitenlands beleid, dan is het onvermijdelijk dat het belang van Nederland op bepaalde punten strijdig is met dat van Groot-Brittanië. Als hij dus goed zijn werk doet, is het dus onvermijdelijk dat hij vroeg of laat tegen de belangen van zijn vaderland moet adviseren. Briscoe kampt dus met een dubbele lojaliteit, met een conflict of interest. Dat is de reden dat onze grondwet stelt dat het buitenlands beleid van ons land door Nederlanders gemaakt moet worden.
Terug naar zijn positie bij het “Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen”. Briscoe houdt zich bezig met “security & justice”, dat wil zeggen “veiligheid en justitie”, maar hebben we daar niet al een instelling voor, namelijk het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Dus, met alle respect voor zijn werk, dat er overigens goed uitziet, deze Brit is hier niet op zijn plaats.
De volgende expert is Grégory Chauzal. Hij houdt zich bezig met “policy debates”. Dus, deze Fransman helpt ons ermee, hoe we moeten debatteren over ons beleid. Opnieuw met alle respect, hebben we daar een Fransman voor nodig? Is er niemand temidden van de 17 miljoen Nederlanders die ons daarmee kan helpen?
Het belangenconflict is in het geval van Chauzal nog scherper, want het betreft een voormalige ambtenaar van het Franse ministerie van Defensie.
We gaan goedmoedig verder. Ragnhild Drange is assistent voor “conflict and fragility”. Zij heeft Noors als moedertaal, – nationaliteit wordt op de website van Clingendael stelselmatig verzwegen, dus we moeten het doen met secundaire indicatoren als opleiding en moedertaal – “working knowledge” van het Nederlands, maar ziet er sympathiek uit. Daarom wordt ze door de Nederlandse belastingbetaler in staat gesteld om aan ons buitenlandbeleid mee te werken.
Verder.
Marianne Ducasse- Rogier helpt ons met “diplomacy and foreign affairs”. Met alle respect voor deze sympathieke Française, wat heeft zij zich met de Nederlandse diplomatie en het Nederlandse buitenlandbeleid te bemoeien?
Diana Goff houdt zich als “research fellow”, net als senor Briscoe, bezig met “security & justice”. Deze sympathieke dame lijkt op basis van haar CV in de Verenigde Staten van Amerika te zijn geboren en getogen en mag nu mede ons veiligheidsbeleid vormgeven. Waarom?
Mariana Gomez Neto lijkt ondanks haar Spaanse naam gewoon Nederlands te zijn, hoewel ook haar nationaliteit op internet taboe lijkt te zijn, en dus gaan we verder met
Nick Grinstead, project assistant voor “conflict & fragility”. Nick is Amerikaan, naar het zich laat aanzien, maar ook hij heeft zijn nationaliteit zorgvuldig verborgen. Elders op internet zegt hij over zichzelf: “He speaks English, Levantine Arabic, intermediate Swedish and basic Spanish and French. He currently resides in Sweden and enjoys a good club sandwich.” Dus we mogen wel weten wat zijn favoriete lunchgerecht is, maar niet van welk land hij burger is. En opmerkelijk genoeg spreekt deze polyglot geen Nederlands.
Shaun Riordan heeft zestien jaar (sic!) in Britse diplomatieke dienst gewerkt, is woonachtig in Madrid en houdt zich nu bij het “Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen” bezig met “diplomacy & foreign affairs”. Men zou zeggen dat hij als voormalige Britse diplomaat en voormalig ambtenaar van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken elke zweem van partijdigheid moet mijden en zich niet moet bemoeien met de Nederlandse diplomatie.
Iemand anders die zich met ”diplomacy & foreign affairs” bezig houdt, is een project-assistent met de klinkende naam Francesco Saverio Montesano. Ook hier verzwijgt de website nationaliteit en herkomst, terwijl hij werkt in een van de weinige functies in ons land – namelijk als medewerker van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen – waar dat juist wèl belangrijk is. Ook op LinkedIn vezwijgt hij zijn nationaleit, maar de klinkende naam en het diploma van een Liceo Classico in Rome doen vermoeden dat het niet om een Fin gaat.
Dan gaan we verder met Megan Price, “research fellow”. Zij houdt zich ook al bezig met “security & justice”, een populair onderzoeksveld bij Clingendael. Het lijkt wel of er een heel parallelministerie van Veiligheid & Justitie functioneert.
De volgende buitenlandse expert is Mark Singleton, “director of ICCT” en bijdragend aan – het onderzoek naar – “security & terrorism”. Mark, die eerder voor Tony Blair in Jeruzalem werkte als “Acting Head of Mission at the Office of the Quartet Representative”, is nu directeur van het “International Centre for Counter-Terrorism” in Den Haag. Waarom staat ie dan op de Clingendael website als één van hun experts? En is terrorismebestrijding niet iets voor de veiligheidsdiensten of voor de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid? Aangezien Singleton ook voor het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken gewerkt, werpt zich de vraag op of deze Brit op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat, want als dat niet zo is, is dat een dubbele schending van de grondwet.
Sofia Zavagli houdt zich als Italiaanse bezig met het Nederlandse beleid ten aanzien van “security & terrorism”. Ze heeft sinds november 2015 drie teksten geschreven voor haar werkgever, maar allemaal coproducties. Het lijkt een gewoonte te zijn bij Clingendael dat rapporten meerdere auteurs hebben. Zo kun je dus nooit zien van wie een concrete bewering komt, wie het onderzoek achter een stelling daadwerkelijk heeft gedaan. Geen enkele auteur is individueel verantwoordelijk voor wat hij schrijft en auteurs dekken elkaar. De “policy brief” over de aanslagen in Parijs in november 2015 heeft bijvoorbeeld zes auteurs voor tien pagina’s tekst: behalve Zavagli zijn dat directeur Ko Colijn, Mark Singleton, Bibi van Ginkel, Grégory Chauzal, en Christophe Paulussen. Het document eindigt met een reeks “beleidsaanbevelingen”, maar je kunt dus niet zien wie die gedaan heeft en uit welk land ze stammen. Als je de zes auteurs gezamenlijk verantwoordelijk houdt voor de inhoud, hetgeen de bedoeling lijkt, zijn deze aanbevelingen echter mede gedaan voor een Brit, een Fransman en een Italiaanse.
Voorts stuiten we op Cecilia Albin (Zweden) en Mark Anstey (Zuid-Afrika) die ons helpen met “diplomacy & foreign affairs”, Nicole Ball (VS) houdt zich weer bezig veiligheid en justitie.
Tony Bass – die 30 jaar als ambtenaar voor de Ierse overheid gewerkt heeft (sic!) – doet “Europe” en “Euroforum” voor het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen. Van Bass worden helemaal geen publicaties op de website genoemd.
Mai’a Davis Cross (VS) doet hetzelfde als Bass, maar dan doet er nog “diplomacy & foreign affairs” bij.
Guy Olivier Faure – volgens Wiki in 1943 geboren in Frankrijk – doet ook D&FA, maar doet er nog “international negotiation” erbij.
Dus we hebben een Fransman die uitvoerders van het Nederlandse buitenlandbeleid moet leren hoe ze met vertegenwoordigers van andere landen, Frankrijk bijvoorbeeld, moeten onderhandelen.
Verder met Fen Osler Hampson. Die doet hetzelfde als Faure. Hampson lijkt een Canadees te zijn, maar dat valt niet met zekerheid vast te stellen, want ook hij laat zijn nationaliteit op internet weg. Voor hem spreekt dat hij tenminste een serieuze publicatielijst heeft, zij het merendeels niet voor Clingendael. Dan springen we over Bertus Hendriks heen, – zoals we ook met de overige Nederlandse gedaan hebben -, en komen we bij Brian Hocking. Hocking doet ook D&FA, dus dat onderwerp is rijkelijk bedeeld met expertise. Hocking lijkt een Brit te zijn op basis van de gecensureerde CV’s die van hem op internet te vinden zijn.
Daarna komen we via Arjuna Kannangara (D&FA, waarschijnlijk Brit) en Mordechai Melamud (Israël, D&FA) bij Valerie Rosoux, een Belgische dame te oordelen naar haar gecensureerde CV die zich, needless to say, ook bezig houdt met “diplomacy & foreign affairs”. Opvallend is dat er slechts één publicatie van haar hand wordt genoemd, uit maart 2014, hetgeen suggereert dat ze de laatste twee jaar geen onderzoek heeft gedaan dat het waard is om gepubliceerd te worden.
Vervolgens komen we bij Rudolf Schüssler (D&FA, international negotiation) die in zijn onschuld in zijn biografie op de Clingendael-website per ongeluk zijn nationaliteit vermeldt. Daar zijn we deze sympathieke Duitse professor van de Universiteit van Bayreuth dankbaar voor.
Daarop volgt Paul Sharp (D&FA, dit keer zonder international negotiation). Lijkt een Brit, Amerikaan of Canadees te zijn, maar heeft ook zijn nationaliteit van internet weggemoffeld.
We gaan verder met Paul Shotton, een Brit die ons onderwijst over “Europe” en, leuke woordspeling, “Euforum”.
Dan nog wat Hollanders totdat we afsluiten met Sarah Wolff, die wederom Brits lijkt te zijn en zich bezig houdt met “Europe & Euroforum”, alsmede met “security & terrorism”) en I. William Zartman, een voormalige adviseur van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.
Conclusie
Even tellen en dan blijkt dat er van de vijfennegentig experts liefst achtentwintig naar het zich laat aanzien niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken.
Hier past maar een conclusie, namelijk dat een aanzienlijk deel van ons buitenlandbeleid inhoudelijk door buitenlanders wordt geschreven.
Dat is een duidelijke schending van onze grondwet en moet zo snel mogelijk rechtgezet worden.