In het debat over de zogeheten quota, de herverdeling van migranten over de lidstaten van de Europese Unie op last van de Europese Commissie (=newspeak voor Europese regering), wordt over één specifiek argument altijd beleefd gezwegen: zigeuners.
Hongarije kent een aanzienlijke zigeunerbevolking die getalsmatig op omstreeks 600.000 personen geschat wordt, oftewel 6% van de bevolking van 10 miljoen, die op sociaal-economisch gebied slechts gedeeltelijk geïntegreerd is.
Hoewel veel zigeuners economisch succesvol zijn en maatschappelijk waardering oogsten, ligt het niveau van werkgelegenheid, onderwijs en dus van inkomen van de meerderheid van de Hongaarse zigeuners ver onder het gemiddelde van het land.
We zullen hier niet ingaan op de oorzaken van deze ongelijkheid, maar slechts noemen dat het geboortecijfer bij zigeuners hoger ligt dan bij niet-zigeuners en hun in de loop van de moderne geschiedenis de traditionele middelen zijn afgenomen om in hun levensonderhoud te voorzien. De hevigste aanval op de levenswijze van de zigeuners vond plaats onder het communisme (1948-1989), toen er een beleid werd gevoerd van gedwongen vestiging in stenen gebouwen in lelijke buitenwijken.
Als je een zigeuner zijn etnische en culturele identiteit afpakt, zoals die tot uitdrukking komt in zijn levensstijl, houd je alleen maar een man over met een laag inkomen en weinig sociale status.
Je mag een man alles afpakken, maar niet zijn trots.
Het gevolg was een explosie van criminaliteit bij gefrustreerde en ambitieuze zigeunermannen.
Een klein deel van de Hongaarse zigeuners is al tientallen jaren verantwoordelijk voor een disproportioneel groot aandeel in de criminaliteit.
Iedereen weet dat, maar de overheid heeft haar best gedaan om die cijfers in de doofpot te stoppen, hetgeen heeft geleid tot een beleid van niet-aanpakken van het probleem en de opkomst van extreem-rechtse milities in afgelegen gebieden, waar Hongaren lijden onder zigeuner-criminaliteit.
Daardoor werd het probleem van zigeunercriminaliteit in de praktijk niet opgelost, maar afgeschoven op de armere delen van de Hongaarse bevolking.
In 1990 heeft de Hongaarse overheid verboden om de etniciteit van daders te registreren. Onderzoeker Szilveszter Póczik van het Landelijk Criminologisch Instituut vond daar echter wat op. Hij deed in 2000 onderzoek in Hongaarse gevangenissen, waar hij veroordeelden de vraag voorlegde of zij zichzelf als zigeuner beschouwden. 49.9% van de ondervraagden antwoordde daarop met “ja”. [bron: Magyar Demokrata, 24 juni 2009, ‘Ki védjen meg minket?’].
Een kolonel van de Hongaarse politie van een district ten zuiden van het Balaton-meer die mij in (of omstreeks) 2010 een rondleiding gaf door zijn streek, vertelde mij dat volgens interne gegevens van de Hongaarse politie de cijfers zelfs nog hoger lagen (80%).
Uit het feit dat omstreeks de helft van de veroordeelde gedetineerden zigeuner is, kan worden afgeleid dat omstreeks de helft van de misdrijven, waarvoor de rechtbank een vrijheidsstraf oplegt, – met andere woorden vooral misdaden tegen personen en goederen – door zigeuners wordt gepleegd. Zigeuners maken 6% van de bevolking uit, maar plegen 50% van de misdrijven. Zij zijn dus als statistische groep 10 keer zo crimineel als de overige Hongaren.
De cijfers van het Landelijk Criminologisch Instituut betekenen echter niet dat de meeste zigeuners crimineel zijn. Als elke zigeuner een evenredig deel van die 50% misdrijven zou plegen, zou de typering “crimineel” voor de Hongaarse zigeuners terecht zijn, maar dat is niet het geval.
De meeste misdrijven worden gepleegd door recidivisten, hetgeen betekent dat het merendeel van die statistische criminaliteit in de praktijk gepleegd door een relatief klein aandeel van de zigeuner-bevolking.
De opvatting dat criminaliteit voor zigeuners een normale bron van inkomsten is, blijkt dus geen vooroordeel, maar een generalisering. Hij is juist met betrekking tot één deel van de zigeuners, maar onjuist met betrekking tot het andere.
Hier schuilt ook een rationeel motief voor discriminatie van zigeuners op de arbeidsmarkt. Een van de Hongaarse cursisten, aan wie ik Nederlandse les gaf, vertelde mij eens dat zigeunerinnen in haar streek niet aangenomen worden als schoonmaakster, omdat Hongaarse huisvrouwen hen niet vertrouwen.
Statistisch gezien is het inderdaad zo dat als een huisvrouw Rozália Oláh aanneemt, zij een grotere kans heeft dat er wat gepikt zal worden, dan als ze voor Ildikó Magyar kiest. Maar statistieken zijn misleidend: er is immers ook een grotere kans dat Rozália eerlijk is, dan dat ze zal stelen.
Die generalisering werkt ontmoedigend voor alle eerlijke zigeuners die werk zoeken en bemoeilijkt hun ontsnapping uit de armoede, waardoor het gevaar ontstaat dat Rozália redeneert: “Als ze me niet aannemen, omdat ze denken dat ik een dievegge ben, kan ik net zo goed uit stelen gaan”.
Nu werd het in de traditionele zigeunergemeenschap wel eens door de vingers gezien als eer een kip van een rijke boer gepikt werd, maar massaal stelen van de niet-zigeuner-bevolking werd en wordt door de zigeuners als een schande gezien.
Ik heb talrijke geassimileerde zigeuners gesproken, die zich schamen voor de wijdverbreide zigeunercriminaliteit. Zolang niet alle zigeuners aangekeken worden op het gedrag van een criminele minderheid, zijn ze best bereid om te erkennen dat het probleem bestaat.
Enkele jaren geleden ontmoette ik een zigeunermeisje, dat traditioneel was opgevoed, op haar 16e was getrouwd en op haar 22e al vijf kinderen had die ze perfect opgevoed had, een voorbeeld voor de Nederlandse ouders. De kindertjes waren spontaan, spraken met twee woorden en ruimden alles achter zich op. Zij vertelde mij, nadat wij elkaar wat beter hadden leren kennen: “Weet u wat ik het ergste vind van de Hongaarse zigeuners? Dat ze niet eens willen weten wie ze voor zich hebben. Het eerste en het enige wat ze ze denken als ze iemand ontmoeten die ze niet kennen, is: ‘Voor hoeveel kan ik die afzetten?'”.
Zoals dit meisje, denken in stilte veel zigeuners, maar ze zullen dat in het openbaar niet snel toegeven, omdat daar eens strijd heerst tussen verschillende collectieve generalisaties.
Het politiek-correcte standpunt in Hongarije dat zigeunercriminaliteit niet bestaat, maakt het echter moeilijker om het probleem aan te pakken en werkt generaliseringen juist in de hand. Het zijn nu slechts de lezers van het kleine rechtse tijdschrift Magyar Demokrata die weten dat 1 – de helft van de criminaliteit inderdaad door zigeuners gepleegd wordt, maar dat 2 – dit door een kleine groep recidivisten gedaan wordt en de meerderheid van de zigeuners er dus niet op aangekeken kan worden.
Zo kan het dat in het debat over de herverdeling van migranten over Centraal-Europese landen als Hongarije, Slowakije, Tsjechië en Polen één argument bestaat, dat pertinent niet genoemd wordt: het feit dat een land als Hongarije, in tegenstelling tot de welvarende West-Europese landen, kampt met een groot sociaal-economisch probleem in de vorm van wijdverbreide criminaliteit en armoede onder de zigeuners.
Dat probleem vormt een ‘last’ op de begroting die te vergelijken is met de ‘kosten’ van massa-immigratie in een land als Nederland.
Hongaren denken stilletjes: ‘Jullie hebben Marokkanen, wij hebben zigeuners’ en ze hebben geen zin om nog een minderheid te ‘importeren’ die lange tijd afhankelijk zal zijn van overheidssteun en, gezien de TV-beelden van terroristische aanslagen in landen als Frankrijk en massale aanrandingen van blanke, niet-islamitische vrouwen in landen als Duitsland en Zweden, mogelijk voor sociale onrust en veiligheidsrisico’s zal zorgen.