Volgens een artikel van Ahmed Nafeez van het Institute for Policy Research & Development in het Britse dagblad The Guardian van twee jaar geleden, is de betrokkenheid van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bij het conflict in Syrië niet alleen ingegeven door puur humane overwegingen, maar ook door het oliebelang.
Al in 2011, dus een jaar vóór de uitbraak van de Syrische burgeroorlog, bleek uit uitgelekte notulen van overleg tussen de particuliere intelligence firm Stratfor en medewerkers van het Amerikaanse ministerie van Defensie dat de VS en Groot-Brittannië bezig waren Syrische oppositiegroeperingen te trainen met als doel om het regime van president Basjir Assad van binnenuit ten val te brengen.
De Franse minister van Buitenlandse zaken Roland Dumas verklaarde later op de Franse televisie dat hij in 2009 in Engeland was geweest en Britse topambtenaren hem toen reeds hadden laten weten dat Groot-Brittannië plannen had om iets te ondernemen in Syrië en om gewapende rebellen het land in te brengen.
Weer twee jaar eerder, in 2007, kwam via een presidential finding aan het licht dat de Amerikaanse president George Bush de Amerikaanse inlichtingendienst CIA toestemming had gegeven om covert operations te beginnen tegen Iran en Syrië.
Weekblad de New Yorker berichtte op grond van bronnen binnen de Amerikaanse regering en inlichtingendiensten dat de regering Bush samen met de regering van het soennitische Saoedi-Arabië bezig was met clandestiene operaties tegen de sjiitische Hezbollah in Libanon en, inderdaad, tegen het sjiïtische Iran en zijn bondgenoot Syrië. Een neveneffect daarvan zou zijn geweest, dat extremistische soennitische groeperingen zouden worden versterkt die de VS vijandig gezin waren en sympathie koesteren voor Al-Qaeda. De Saoedische regering verleende met toestemming van de VS via de Syrische moslimbroederschap financiële steun.
Volgens Nafeez kan die vergaande directe en indirecte inmenging in een soevereine staat als Syrië niet los gezien worden van de oliebelangen in de regio.
Zo bestaat er al jaren een plan om een pijpleiding aan te leggen die vanuit het South Pars / North Dome Olieveld bij Qatar naar Turkije loopt, waar hij kan aansluiten op bestaande oliepijpleidingen.
Het plan voorziet twee mogelijke routes: de een via Saoedi-Arabië, Jordanië en Syrian de ander via Saoedi-Arabië, Koeweit en Irak.
Probleem is dat de Syrische regering al jarenlang medewerking weigert omdat zij de belangen van bondgenoot Rusland wil beschermen. Rusland is immers de belangrijkste leverancier van olie en gas aan Europa en nieuwe leveranties vanuit Qatar via Turkije naar Europa, zouden de Russische marktpositie ondermijnen.
Als het regime van Assad ten val gebracht en een pro-Amerikaans regime aan de macht geholpen kan worden, wordt Rusland niet alleen strategische verzwakt doordat een traditionele bondgenoot wordt “afgepakt”, maar wordt ook een gevoelige economische slag toegebracht aan Rusland dat immers voor 90% afhankelijk is van de export van olie en gas.
Maar er is meer. De Qatar-Turkije pijpleiding concurreert met de voorgenomen “islamitische pijpleiding” die vanuit Iran via Irak naar Syrië zal moeten gaan lopen tot in Damascus.
De Syrische regering weigerde in 2009 om een overeenkomst te tekenen met Qatar en begon het volgende jaar onderhandelingen met Iran over de aanleg van de Iraanse pijpleiding via Irak naar Syrië. De onderhandelingen resulteerden in juli 2012 in een principe-akkoord over het project, begin 2013 gevolgd door een kaderovereenkomst omtrent de constructie van pijpleidingen door Irak.
Niet alleen zou de pijpleiding van Qatar via Saoedi-Arabië naar Turkije, – de eerste twee zijn Westerse bondgenoten en de derde is zelfs NAVO-lid – er niet komen, in plaats daarvan kon men bovendien concurrerende olieleveranties verwachten vanuit Iran aan Irak, Syrië, Libanon en op termijn zelfs aan Europa.
Dat mocht natuurlijk niet gebeuren.